© Aangeboden door AutoWeek
Toen Ford in 1999 de opvolger van de Escort presenteerde, vielen bij pers en publiek de monden open van verbazing en bewondering. De Ford Focus met zijn New Edge-design oogde revolutionair. Een samenspel van scherpe hoeken, strakke lijnen en ogenschijnlijk platte vlakken bepaalden het ontwerp van deze nieuwe C-segmenter. Zoiets had de wereld nog nooit gezien. Of toch wel? Nou ja, er waren voorgangers. Bijvoorbeeld de auto’s van begin jaren 80 met hun kenmerkende scherpe hoeken en strakke lijnen: de Citroën BX, Mercedes 190, Volvo 760, Talbot Tagora … Maar de historie gaat verder terug. Naar 1955 om precies te zijn, toen er voor het eerst een auto verscheen die met een liniaal ontworpen leek te zijn. De liniaal van Battista ‘Pinin’ Farina.
Toen eind jaren 40 de pontonvorm zijn intrede deed, was dat een revolutie in het autodesign. Geen los uitstekende spatborden meer, de verschillende delen van de carrosserie waren met elkaar versmolten tot één geheel. Carrosserieën werden glad en strak, met bolle vormen en afgeronde hoeken, je ziet dat bijvoorbeeld terug in de Mercedes-modellen van begin jaren 50, de Ford Custom van 1949 en de Peugeot 403. Maar die stijl van warme, ronde en bolle vormen werd in één klap veranderd door de ontwerpstudio van Batista ‘Pinin’ Farina, met het studiemodel Lancia Florida. In totaal werden er vier gebouwd: een tweedeursexemplaar en drie varianten van een vierdeursversie, ze stonden in 1955 onder meer op de autosalons van Turijn en Parijs.
Deze studiemodellen waren gebouwd op de techniek van de Lancia Aurelia, maar de ronde vormen van dat model hadden bij de Florida plaats gemaakt voor strakke lijnen, rechte vlakken en scherpe hoeken. Het meest in het oog springend was de scherpe vouw over de hele lengte van de carrosserie, net boven de wieluitsnijdingen. Ook had dit model kleine vinnen naast de kofferklep. Die had Pininfarina niet zelf bedacht, de Amerikanen waren al in 1953 met de eerste vinnetjes achter op de Cadillac-modellen gekomen. Maar de Italianen gaven wel hun eigen uitleg aan die vinnetjes. Messcherp waren ze, en strak gespannen.
Een ander typerend stijlelement aan deze auto: de motorkap was nu plat en vlak. Van onder de voorruit liepen de bovenkanten van de spatborden als twee horizontale, kaarsrechte kokers naar voren toe, elk bekroond met een koplamp op het eind. Daartussen liep de motorkap, als een vlakke, gladde glijbaan, schuin omlaag vanaf de paravan en eindigde ter hoogte van de hartlijn van de koplampen.
Dat de motorkap lager was dan de spatborden was eigenlijk nog nooit vertoond. Motorkappen torenden bij de meeste auto’s boven de spatborden uit, dat was al zo bij de T-Ford. En bij de eerste auto’s met pontoncarrosserie van na de oorlog, de Studebaker Champion en de 1949 Ford Custom, was nog altijd een lichte bult in het midden van de motorkap te zien, als laatste restant van de hoge radiateur van vroeger. Ook in de Volvo Amazon van 1956 zie je die bult nog. Maar Pininfarina keerde dat allemaal om. De motorkap ging omlaag en in het geval van de Peugeot 404 betekende dat zelfs dat de viercilinder lijnmotor een aantal graden werd gekanteld om eronder te passen. Nog een stijlelement dat Pininfarina hier introduceerde, was de scherpe vouw als bekroning van de achterzijde van het dak. De achterruit lag niet vlak in de carrosserie, maar werd beschermd door een ‘afdakje’, het dak en de C-stijlen vormden een beschermende plooi om de achterruit heen.
De liniaalstijl die Pininfarina hiermee introduceert, wordt beeldbepalend voor de vormgeving van auto’s in de vroege jaren 60. Hij gebruikt de stijl om (verschillende) auto’s te ontwerpen voor uiteenlopende merken. Om te beginnen kan hij het studiemodel van Lancia omwerken tot twee productiemodellen, de Lancia Flaminia berlina en de Flaminia coupé, die allebei in 1957 op de markt verschijnen. Vervolgens stort Pininfarina zich op de verschillende varianten van de Ferrari 250. De GT Berlinetta en de GT California Spider hebben al enkele van de kenmerken van de oorspronkelijke Florida, maar de vormen van die twee modellen zijn nog bollig.
Bollig zijn ook nog de zijkanten van de Austin A40 en de A55 Cambridge, die Pininfarina eind jaren 50 voor British Motor Corporation tekent. De Engelsen willen af van de bolhoedmodellen uit de late jaren 40 en gaan te rade in Italië. De auto’s die Pininfarina voor hen tekent, zullen jarenlang de vormgeving van BMC bepalen. De eerste Austin A55 Cambridge en zijn evenknie, de Morris Oxford, hebben diverse stijlkenmerken van de Florida, de vleugels achterop zijn zelfs groter en gaan naar achteren toe schuin omhoog. Daarentegen is er bij dit model geen vouw rondom de achterruit. In 1961 verschijnt de facelift van de Cambridge/Oxford die ook een groter motorvermogen heeft en daarom A60 heet. Bij dit model zijn de vleugels achterop wat afgevlakt, de grille is groter. Dit model wordt klassiek om twee redenen: de scherpe vormgeving van Pininfarina en het onnoemelijke aantal merkvarianten dat er van wordt geproduceerd door het BMC-conglomeraat.
Kort na de Britse modellen verschijnt in 1960 de vierpersoons Ferrari 250 GT/E. Daarin heeft Farina bijna alle kenmerken van de Lancia van vijf jaar daarvoor verwerkt: de staartvinnen, de kaarsrecht getekende schouderlijn van voor tot achter en de lange, glad naar voren afdalende motorkap. Maar in datzelfde jaar 1960 verschijnt ook de nieuwe Peugeot 404 en het is in deze auto dat de nieuwe liniaalstijl van Pininfarina tot volle wasdom komt. De schouderlijn is nóg rechter dan bij de Lancia en de Ferrari, de staartvinnen zijn nog scherper getekend dan bij de Florida en de Flaminia, de motorkap is meer nog dan bij de Austin Cambridge een spekgladde glijbaan vanaf de voorruit naar de voorzijde van de auto. En de plooi om de achterruit, die op de Lancia Florida al zo geprononceerd was, is bij de 404 nog scherper, nog dieper, nog mooier.
Dit artikel is eerder verschenen in AutoWeek Classics nummer 11 uit 2017.